#55 La Gnocchetta (Nederlands)

Naar het buitenland verhuizen is één ding. De voor jou vreemde taal leren is een tweede. Het feit dat Italianen waren taalkunstenaars zijn die ik er serieus van verdenk telkens weer nieuwe woordjes uit hun mouw te schudden, maakt het er niet altijd gemakkelijker op. Niet gemakkelijker wellicht, maar wèl leuker.

Waar we het ook over hebben, of wat ik ook zeg, in elk gesprek klinkt wel een keer: “Maar Anne (Anna!), wat ben je toch een …”

Er gaat geen dag voorbij dat ik niet door een Italiaan wordt bestempeld met een woordje dat beschrijft wat ik nu weer zou zijn. Dat zit zo. Italianen hebben een naampje voor elke staat van zijn. En als die er nog niet is, komen ze spontaan met een woordje op de proppen. En zo zit de Italiaanse taal ook voor mij nog regelmatig vol met mysteries. Want waar we het ook over hebben, of wat ik ook zeg, in elk gesprek klinkt wel een keer: “Maar Anne (Anna!), wat ben je toch een …”

Steek ik zomaar de straat over, het rode stoplicht negerend, klinkt er – een beetje onder de indruk en met (ongepaste?) trots – “ma quanto sei italiana!” Wat ben je toch ontzettend Italiaans!

Tja, wat ben ik dan? Een freddolosa zonder twijfel, die hoor ik wel een paar keer per week. Een freddolosa is iemand die het altijd koud heeft. Steek ik zomaar de straat over, het rode stoplicht negerend, klinkt er – een beetje onder de indruk en met (ongepaste?) trots – “ma quanto sei italiana!” Wat ben je toch ontzettend Italiaans! Blijf ik de volgende keer wel braaf wachten op het groene licht, klinkt er lichtelijk geërgerd “ma che olandese che sei”. Je had vast al begrepen wat dat betekent: wat ben je toch Nederlands. En weet je nog dat ik een tijdje terug beschreef hoe ik hier steevast ook een echte romantica wordt genoemd?

Het luistert zich dus wel nauw, want had iemand mij verteld dat ik een maiala (varken) zou zijn, had die op een, met Italiaanse passie geformuleerd, antwoord van mij kunnen rekenen wat hij zich wel niet in zijn hoofd haalde dit te zeggen

Toen ik gisteren weer eens een foto van een overladen bord pasta carbonara op Instagram postte, klonk het al gauw: “ma che maialina che sei”. Wat ben je toch een varkentje. En voordat je dit nu als een lichte belediging opvat, is er één ding belangrijk om te weten van de Italiaanse taal. Door de uitgang ‘-ina’ aan een woord toe te voegen, maak je er een verkleinwoord van. En in het Italiaans zijn zo’n beetje alle verkleinwoorden per definitie niet gemeen bedoeld. Het luistert zich dus wel nauw, want had iemand mij verteld dat ik een maiala (varken) zou zijn, had die op een, natuurlijk met Italiaanse passie geformuleerd, antwoord van mij kunnen rekenen wat hij zich wel niet in zijn hoofd haalde dit te zeggen. 

Toen Alessandro, mijn huisgenoot, afgelopen vrijdag een etentje hield voor vrienden en ik een filmpje van de volslagen belachelijke hoeveelheid eten voor zeven personen – van gnocchi amatriciana tot Nutella-taarten en van pizza’s tot het typisch Romeinse cicoria – naar een Italiaanse vriend stuurde, klonk er meteen: “cicciona!”. En je raadt het al, je moet goed weten tegen wie je dit zegt

Zoals je met de uitgang ‘-ina’ een verkleinwoord maakt, doe je met de uitgang ‘-ona’ precies het omgekeerde. Wij kennen dit fenomeen niet in de Nederlandse taal, maar om maar even bij het voorbeeld van het varken te blijven: maialona betekent: groot varken (maialina – maiala – maialona). Het is waarschijnlijk volledig overbodig te vermelden dat je het maar beter uit je hoofd kan laten dit ooit tegen een vrouw te zeggen (volg je me nog? Maialina = lief, leuk, verterend. Maialona = je kunt maar beter op het eerste het beste vliegtuig terug naar Nederland stappen). Toch gebruiken de Italianen zo’n zogenaamd vergrootwoord om een wat vollere vrouw te beschrijven: dat is namelijk een cicciona. Hoewel het een veelgebruikt woord is, moet je ook hier uitkijken dat je niet de mist ingaat. Een vrouw kan gerust over zichzelf zeggen een cicciona te zijn, of zoals mijn Italiaanse vriendin Veronica van de week zei: als ik niet zoveel zou sporten, was ik sowieso een cicciona. Mijn nonna en moeder zijn namelijk ook echte ciccione. Een cicciona is dan ook weer niet gewoon een dikke vrouw, want in het woord ligt verborgen dat haar voluptueuze omvang vooral te danken is aan een stevige liefde voor lekker eten. Dus toen Alessandro, mijn huisgenoot, afgelopen vrijdag een etentje hield voor vrienden en ik een filmpje van de volslagen belachelijke hoeveelheid eten voor zeven personen – van gnocchi amatriciana tot Nutella-taarten en van pizza’s tot het typisch Romeinse cicoria – naar een Italiaanse vriend stuurde, klonk er meteen: “cicciona!”. En je raadt het al, je moet goed weten tegen wie je dit zegt. Een Italiaanse die al jaren wanhopig aan de lijn is, kan hier zomaar een vriendschap om verbreken. Overigens mag het voor zichzelf spreken dat ik vind dat iedere vrouw, ongeacht haar maat en of ze zichzelf wel of geen cicciona vindt, prachtig is.

Een korte rondvraag onder mijn Italiaanse vrienden leert mij dat niemand er ooit van heeft gehoord. Niemand, behalve Ursela

Maar als cicciona het vergrootwoord is, bestaat er dan ook een ciccia? En wat betekent dat dan? Een korte rondvraag onder mijn Italiaanse vrienden leert mij dat niemand er ooit van heeft gehoord. Niemand, behalve Ursela. Onze lieve schoonmaakster Ursela – die iedere week terwijl ze haar sigaretje opsteekt op het balkon luidkeels tegen mij verkondigd liever aan longkanker te moeten sterven dan aan het coronavirus maar tegelijkertijd een rolberoerte kreeg toen ik het in mijn hoofd haalde met nog half-natte haren naar buiten te gaan – noemt mij vanaf onze allereerste ontmoeting al een ciccia. Toen ik het woordje vlug door een vertaalmachine heen haalde en er de twijfelachtige vertaling ‘flab’ uitkwam, heb ik bij haar gepeild wat ze er nou eigenlijk mee bedoelde. Dat wist ze eigenlijk ook niet zei ze, maar ze was er wel zeker van dat ik een echte ciccia was. Overigens had ze het woord ook nog nooit eerder op iemand gebruikt, voegde ze eraan toe. Of de schoonmaakster me elke week complimenteert of eigenlijk voor iets lelijks uitmaakt, zal voor altijd een mysterie van de Italiaanse taal blijven. 

Zuchtend dirigeerde hij me dan ook richting het Pantheon waar ik welgeteld vijf minuten mocht rondkijken terwijl ik hem nog hoorde mompelen “ma che testarda che sei”. Gelukkig weet ik inmiddels dat je liefste glimlach opzetten wonderen doet in Italië

Wat zonder twijfel geen compliment is, is toen ik pasgeleden naar mijn hoofd geslingerd kreeg een echte testarda te zijn. Eigenwijs, of liever gezegd, behoorlijk koppig. Toen ik namelijk bij gebrek aan na zes uur geopende restaurants met een vriend een avondwandeling ging maken door het oude Rome – dat blijft magisch, hoelang ik er ook woon – deelde ik hem gelijk mee dat ik sowieso langs het Pantheon wilde, mijn favoriete monument in Rome. Si, si, klonk het, maar nadat we twee uur later langs het Colosseum, door het Forum Romanum en via het Circus Maximus weer terug waren geslenterd, was er opeens nog maar een half uur over tot de avondklok. Nonchalant merkte die vriend op dat we het Pantheon dan maar over zouden slaan, dat onmiddellijk leidde tot een hevig protest van mijn kant. Zijn argumenten over hoe we de avondklok niet zouden halen ten spijt, hield ik voet bij stuk. Zuchtend dirigeerde hij me dan ook richting het Pantheon waar ik welgeteld vijf minuten mocht rondkijken terwijl ik hem nog hoorde mompelen “ma che testarda che sei”. Gelukkig weet ik inmiddels dat je liefste glimlach opzetten wonderen doet in Italië.

Ik werd met twee stralende pretogen en een heel enthousiast “Ciao gnocchetta!” begroet. Eh, gnocchetta? Je weet wel, gnocchi, dat zijn die van aardappelzetmeel gemaakte deegballetjes

En zo heeft het Italiaans nog veel verrassingen voor me, die regelmatig een grote glimlach op mijn gezicht toveren. Afgelopen donderdag werd ik namelijk met twee stralende pretogen en een heel enthousiast “Ciao gnocchetta!” begroet. Eh, gnocchetta? Je weet wel, gnocchi, dat zijn die van aardappelzetmeel gemaakte deegballetjes. Dus vertel mij het maar, ik kan toch onmogelijk nìet van de Italiaanse taal en haar zestig miljoen woordkunstenaars te houden?