Afgelopen week stond ik bij de bushalte te wachten. Er stonden zeven mensen in totaal. Drie ervan waren nonnen en één priester. De priester stond nonchalant op zijn iPhone te scrollen terwijl de drie nonnen zich giebelend onder één paraplu probeerden te proppen terwijl de regen met bakken uit de lucht kwam. In Rome een heel gewoon tafereel waarvan niemand hier opkijkt, maar iets wat voor iemand die voor het eerst de Eeuwige Stad bezoekt wel een beetje een aparte gewaarwording is.
“Ze zullen vast geen aperol spritz bestellen”, zei hij terwijl ietwat ondeugend zijn tanden bloot lachte, “maar waarom zouden ze geen koffie mogen komen drinken en even bijkletsen?”
Ongeveer een jaar geleden – toen de toeristen nog massaal hun weg naar Rome vonden – was ik in de typische Romeinse bar San Calisto rond aperitivo-tijd. Er stond een Australisch koppel achter me, en ik hoorde hoe de vrouw tegen de man siste “Kijk die nonnen dan. Ik wist helemaal niet dat ze dit mochten?” Voor ons stonden twee nonnen gezellig aan de bar te wachten op hun beurt. Een medewerker die langsliep, hoorde het ook en draaide zich om. “Ze zullen vast geen aperol spritz bestellen”, zei hij terwijl ietwat ondeugend zijn tanden bloot lachte, “maar waarom zouden ze geen koffie mogen komen drinken en even bijkletsen?”
Ik kon me er geen voorstelling van maken wat deze vrouwen de hele dag deden, of ze nooit zin hadden om eens wat anders aan te trekken of eens gezellig te gaan shoppen, en of ze net als wij weleens ruzie met elkaar maakten
Ergens begreep ik de opmerking van de Australische dame wel. Nonnen kende ik vanuit mijn jeugd namelijk alleen van het klooster in het dorp waar mijn moeders familie vandaan komt. Zondagochtend – als ze via de zijkant één voor één de kerk in kwamen schuifelen – was het enige moment dat je ze te zien kreeg. Praten hoorde ik ze nooit (zingen wel, helaas) en buiten het klooster kwam je ze nooit tegen. Nu weet ik niet of ze dat überhaupt wel mochten, maar ik geloof niet dat er ooit één van hen voet heeft gezet in een café. De enige en tegelijkertijd meest levendige herinnering die ik heb aan de nonnen, is hoe ze met hun zwart-witte gewaad en schuifelende pas – ongetwijfeld door hun hoge leeftijd – wel een beetje op pinguïns leken. Als we ons dan op zondagochtend met mijn neefjes en nichtjes zo stil mogelijk probeerden te houden in de kerkbanken, was er altijd wel iemand (regelmatig was het mijn moeder) die ons een opmerking over een pinguïn toe-siste. Probeer dan maar eens als negenjarige je gezicht in de plooi te houden terwijl je broertje en nichtje al onder de banken zijn gedoken van het lachen. Voor ons als kinderen waren die streng-ogende, niet-pratende nonnen dan ook best fascinerend. Ik kon me er geen voorstelling van maken wat deze vrouwen de hele dag deden, of ze nooit zin hadden om eens wat anders aan te trekken of eens gezellig te gaan shoppen, en of ze net als wij weleens ruzie met elkaar maakten. Ik geloof dat mijn oma de enige in ons gezelschap was die de nonnen niet ietwat spannend vond.
Tot mijn verbazing merkte ik op dat zij heel anders was dan de nonnen die ik van thuis kende. Maar het waren niet haar sproetige gezicht, rode haar en brede glimlach die me het meest verbaasden
Mijn lieve oma Maria. In vele opzichten was ze de klassieke, Limburgse oma. Met een kruisje boven haar bed en een rozenkrans op haar nachtkastje. Hoe jong ik ook was, ik merkte wel op dat mijn oma altijd de enige leek in ons bonte familiegezelschap die de mis op een andere manier beleefde dan wij. Zij wist precies op welk moment welk gebedje moest worden uitgesproken, kon ze ook zonder kerkboekje opzeggen (terwijl wij altijd driftig naar de juiste pagina zochten maar altijd te laat waren) en luisterde aandachtig naar wat er gezegd werd. Toen ik op zestienjarige leeftijd met de 5VWO klas op Rome-reis ging waarbij we ook het Vaticaan zouden bezoeken, nam ik me dan ook onmiddellijk voor een presentje voor mijn oma mee te nemen. Op het dak van de Sint-Pieter heb ik toen een kaars met een afbeelding van de paus voor haar gekocht, met de persoonlijke groeten van een lieve non in een muisgrijs gewaad. Tot mijn verbazing merkte ik op dat zij heel anders was dan de nonnen die ik van thuis kende. Maar het waren niet haar sproetige gezicht, rode haar en brede glimlach die me het meest verbaasden. Het was haar leeftijd. Want deze non moest niet ouder zijn geweest dan halverwege de twintig.
Afgelopen zomer liep ik zonder nadenken achter een groep meiden aan een kerk binnen, het was bloedheet en ik wilde even afkoelen. Ik had er geen acht op geslagen dat zij allemaal een map in hun handen hadden en ook hun grijze uniform deed niet gelijk een lampje branden
Wat was ik verrast die week om nonnen in de rij voor een ijsje te zien staan, op elkaar gepakt in een drukke stadsbus en al hangend rondom een fontein terwijl ze zichzelf met een waaier wat koelte toe wapperden en lachten om de schijnbaar grappige verhalen die ze elkaar vertelden. Aan de kleuren van hun gewaad zag je wie bij wie hoorden. Maar bovenal horen ze bij de stad Rome, zo merkte ik op. Toen ik vorig jaar november naar de première ging van Chiara Ferragni’s film (een influencer maar vooral een superster in Italië), verbaasde me het dan ook allang niet meer dat er ook een jonge non met haar (overigens hele hippe) moeder in de menigte stond, klaar om een glimp op te vangen van het spektakel op de rode loper. Afgelopen zomer liep ik zonder nadenken achter een groep meiden aan een kerk binnen, het was bloedheet en ik wilde even afkoelen. Ik had er geen acht op geslagen dat zij allemaal een map in hun handen hadden en ook hun grijze uniform deed niet gelijk een lampje branden. En zo bevond ik me opeens per ongeluk middenin een nonnen-in-opleiding-bijeenkomst met tientallen ogen die me nieuwsgierig opnamen. Met een beleefde glimlach en een scusate ben ik snel weer naar buiten gegaan, de brandende zon in. Ik moest wel grinniken, want dit gebeurt je toch alleen in Rome?
Nog maar amper uit de bus gestapt, zei ik dan ook tegen mijn ouders “ooit ga ik daar wonen”. Ze zullen destijds niet heel veel waarde hebben gehecht aan mijn woorden, en ook ikzelf zou gauw mijn aandacht verleggen
Mijn oma was dolblij met de kaars die een mooie plek naast de rozenkrans op haar nachtkastje kreeg. Tegelijkertijd had ik als zestienjarige de tijd van mijn leven gehad in Rome. Die absurd mooie pleinen, die prachtige taal en die lieve mensen. Nog maar amper uit de bus gestapt, zei ik dan ook tegen mijn ouders “ooit ga ik daar wonen”. Ze zullen destijds niet heel veel waarde hebben gehecht aan mijn woorden, en ook ikzelf zou gauw mijn aandacht verleggen toen ik na mijn eindexamens naar Amsterdam verhuisde. Maar ergens had dit verlangen zich in al diep in mij geworteld als een bloem die uiteindelijk, vele jaren later, zou gaan bloeien.
Ruime tijd na haar overlijden kreeg ik de kaars terug die ik voor oma daarboven op de Sint-Pieter had gekocht. De zwarte lont verried dat ze de kaars wel eens had gebrand, maar het kleine kuiltje in het kaarsvet liet zien dat dat slechts een enkele keer moet zijn geweest
Helaas heeft mijn oma niet meer geweten dat ik in Rome ben gaan wonen. In februari 2015 overleed ze, terwijl ik een maand later te horen kreeg dat ik geselecteerd was voor die prestigieuze plek aan een Romeinse universiteit. Maar toch hoort de herinnering aan mijn oma ook bij Rome. Ik denk er regelmatig aan hoe geweldig ze Rome zou hebben gevonden, zou ze ooit de kans hebben gehad hierheen te komen. Waarschijnlijk zou ze compleet overweldigd zijn, dat ook, maar ze had het ongetwijfeld prachtig gevonden. Ruime tijd na haar overlijden, toen mijn moeder en tantes haar spullen op aan het ruimen waren, kreeg ik de kaars terug die ik voor oma daarboven op de Sint-Pieter had gekocht. De zwarte lont verried dat ze de kaars wel eens had gebrand, maar het kleine kuiltje in het kaarsvet liet zien dat dat slechts een enkele keer moet zijn geweest. Mijn oma kennende, voorzichtig als ze was, moet dat een heel bijzonder moment zijn geweest, eentje waarop ze het wellicht hard nodig had. En nu, elke keer dat ik in Rome weer een kerk binnenloop, denk ik niet alleen aan haar, maar ook aan dat ene moment. En op mijn beurt brand ik dan een kaarsje voor haar. Het liefst onder een Mariabeeld.
Mooi Anne.